Piccolina's graf / Piccolinin grob
[tekst u originalu je ispod holandskog prijevoda]
Piccolina's graf
Het begon allemaal toen een vriend van mij in Sarajevo een paar geldzaken wilde afhandelen. Alleen daarom kwam hij op het grote, glanzende stenen plateau voor de ingang van het grote zakencentrum in de tweelingwolkenkrabbers van Sarajevo die de meeste mensen zich nog zullen herinneren uit de oorlog, toen ze op verscheidene plekken in brand stonden of vanuit de omliggende bergen onder vuur werden genomen. Maar nu zijn ze compleet gerenoveerd en kan de halve stad vanuit de heuvels weer hun grote glazen raamvlakken aanschouwen. Er scheen daar ook een bank te zijn waar je als buitenlander bepaalde geldhandelingen kon verrichten, en net als ik was mijn vriend, officieel althans, nu een vreemdeling in zijn eigen geboortestad. Dus ging hij, met Nederlandse documenten in zijn zak, op zoek om te zien waar die bank zat. Toen hoorde hij ergens voor de ingang een zacht gemiauw. Tussen de honderden benen en voeten door, die alle kanten op stapten, zag hij een klein, gedesoriënteerd poesje. Iemand anders zou misschien even vertederd hebben gekeken en dan weer zijn doorgelopen, maar mijn vriend kon dat niet, hij tilde het katje op, nam het mee en vergat alles wat met geldzaken te maken had. Hij eet geen vlees en gebruikt ook geen andere dierlijke producten – geen melk, geen kaas en zelfs geen honing. Je kunt niet zeggen dat hij niet van mensen houdt, al werd hij meermalen in iemand teleurgesteld, en dat niet alleen vanwege de oorlog. In de eerste naoorlogse jaren moest hij zijn naïeve geloof in de vrijheid van meningsuiting verscheidene malen bekopen met een pak slaag voor de ingang van zijn radiostation, waarbij hij een gebroken kaak, zware kneuzingen en soms een paar gebroken ribben opliep. Maar dat is een ander verhaal. Waar het hier om gaat: hij houdt gewoon van dieren. Hij heeft zelfs een verweesd chimpanseetje geadopteerd, dat hij op afstand verzorgt.
Toen Piccolina zich op de borst van zijn vriendin had genesteld, was ook zij helemaal verkocht, en ze besloten het diertje mee te nemen naar Amsterdam. Eerst moesten ze haar laten vaccineren en met veel vijven en zessen een paspoort voor haar regelen (ja, ook dieren hebben een paspoort nodig!), ze moesten een hoop leges betalen en overal waar het maar kon werd hun het vel over de oren gehaald. Toen hun bagage op het vliegveld gewogen werd, werd er gezegd dat het katje, dat met gemak in je geopende hand paste, ruim vijf kilo woog (zoveel weegt de complete vacht van een lynx toch nog niet eens?), zodat ze een hoop konden bijbetalen. Maar hoe het ook zij, Piccolina, een ouderloos zwerfkatje uit Sarajevo, verhuisde naar Amsterdam en kwam te wonen in de Kinkerstraat, vlak bij het Ten Kateplein. Er waren daar al twee grote katten (allebei geboren en getogen in Amsterdam), maar die namen haar als een vriendin op. Piccolina werd langzaam groter en barstte van een ongelooflijke hoeveelheid energie, ze kon direct vanaf de vloer tot boven op de kast springen en een pot omgooien die vijftig keer zwaarder was dan zijzelf. Op de daken van de huizen aan de Kinkerstraat beleefde ze een gelukkige jeugd. Toen kreeg ze iets raars, het leek een beetje op epilepsie, met aanvallen en spiertrekkingen, en ze plaste bloed. Mijn vriend ging meteen met haar naar de dierenarts. Niemand kon vertellen wat ze had. De aanvallen kwamen steeds vaker terug, en dan liep er een bloedspoor over het laminaat. Mijn vriend en zijn vriendin gingen met haar naar een speciale kattenkliniek, het kostte wel wat, maar dat vonden ze geen probleem. Toen een paar collega’s van ze hoorden wat er aan de hand was, zamelden ze wat geld in om ze te helpen. Nog geen dag later was Piccolina al gestorven. Mijn vriend en zijn vriendin kregen te horen dat ze haar in hun eigen tuin konden begraven, als ze die tenminste hadden, het mocht eigenlijk niet, maar iedereen deed het. Ze konden haar ook op de begraafplaats ter aarde bestellen, en ze kregen een folder. Piccolina’s stoffelijk overschot gingen niet mee naar huis, maar werd vanuit de kliniek rechtstreeks naar de dierenbegraafplaats overgebracht. Die ligt in Amsterdam-Noord, en omdat ik daar woon, stelde ik voor dat ik ze bij de pont zou afhalen om ze er met de auto naartoe te brengen. Dat was wel zo praktisch, bovendien hoefden ze dan ook niet zo alleen te zijn. Een begrafenis is en blijft een begrafenis.
De begraafplaats is prachtig gelegen, in een landelijke omgeving met veel water en groen. Het personeel is attent en meevoelend, zonder pathetisch te doen. Ik zag ook een crematorium, vooral bedoeld voor paarden. Er was niets overdrevens aan, zoals op de foto’s die ik van een paar soortgelijke plekken had gezien, in Amerika bijvoorbeeld; ik zag geen wanstaltige monumenten en geen kitscherige beelden van rottweilers of Siamese katten, ik zag geen nagelaten riemen of halsbanden en geen gedichten ter nagedachtenis aan maltezer hondjes of raspaarden. Alleen heb je er ook geen grafschriften – hier en daar wat bloemen in het gras, en dat is het. Er lopen keurig verzorgde paadjes, er staan bomen en de grasveldjes zijn zo ingedeeld en gemarkeerd dat je altijd weet waar je geliefde huisdier ligt. Alles ademt een sfeer van rust en eenvoud, geheel in overeenstemming met de natuur waarvan zowel wij als de doden op deze begraafplaats deel uitmaken.
Toen ik halverwege de jaren negentig naar Amsterdam kwam, nu alweer ruim vijftien jaar geleden, verbaasde ik me erover dat de dood op een bepaalde manier zo nadrukkelijk afwezig was. Bij ons, op de Balkan, is er altijd wel iets waardoor je aan de vergankelijkheid van het leven wordt herinnerd, want waar je ook loopt: in de stad, in een park, langs een weg, op een hoog, vlak terrein of in een bos, overal zie je een graf, een gedenkteken of iets anders dat aan de doden is gewijd. Kruisen, grafstenen met een davidsster, islamitische grafmonumenten en stenen met een tulband of grafzerken met een vijfpuntige ster. En hier en daar loopt een weduwe, gekleed in het zwart. In de oorlog was het nog erger, toen werden zelfs de voetbalvelden als begraafplaats gebruikt. Hier, in Amsterdam, barsten de kerken niet los in een apocalyptisch klokgelui, maar spelen ze luchtige melodieën. Dit is vooral een stad van en voor levenden, de begraafplaatsen zijn discreet en bijna aan het oog onttrokken, nergens voelbaar aanwezig, aan gene zijde, net als de dood waarover men slechts zelden spreekt, behalve in de commercials van uitvaartverzekeraars.
Zo werd dus de kleine, bijna onzichtbare begraafplaats in Kadoelen, een verborgen plek die ook veel Amsterdammers niet kennen, het laatste toevluchtsoord voor Piccolina, een schepseltje dat door een wonderlijke speling van het lot haar korte onopvallende leventje begon in Marindvor, een wijk vlak buiten het centrum van Sarajevo, en ergens ver weg haar laatste rustplaats vond, in de vochtige grond van Amsterdam-Noord.
Dus mocht ooit iemands daar op de fiets of te voet langskomen (voor automobilisten: neem op de Ringweg Noord de afslag S117, het is vlak bij de McDonalds en de tennisvelden), laat hij dan bedenken dat hier, tussen al die andere schuldeloze schepsels, op een perceeltje met het nummer 51/52 – N, een klein poesje rust, een vluchtelingetje uit Sarajevo.
Vertaling: Roel Schuyt
Piccolinin grob
Sve je počelo kada je moj drug htio da napravi neku novčanu transakciju u Sarajevu. Samo zato nabasao je na veliki ucakljeni plato ispred velikog poslovnog centra u onim sarajevskim neboderima-blizancima koje većina ljudi pamti još iz rata, dok su gorjeli ili dok su ih razvaljivali rafali sa brda. Ali, sada je sve to obnovljeno i opet se pola grada i tih istih brda ogleda u staklima nebodera na Marindvoru. Navodno samo tamo je bila neka banka gdje su i strani državljani mogli napraviti određene transakcije, a moj drug je, uostalom kao i ja, barem oficijelno postao stranac u svom rodnom gradu. Tako, sa svojim holandskim dokumentima u džepu moj drug je krenuo da traži tu banku. Onda je na platou čuo potiho mjaukanje. Između stotina nogu koje su na sve strane kročile ugledao je malo zbunjeno mače. Neko drugi možda bi se tek sažalio, ali bi nastavio dalje, moj drug to nije mogao, uzeo je mače i zaboravio na transakcije. Moj drug ne jede meso, ne konzumira ništa životinjskog porijekla, ni mlijeko, ni sireve, čak ni med. Ne bi se baš moglo reći da ne voli ljude, ali u mnoge se razočarao, ne samo zbog rata. U prvim godinama mira svoju naivnu vjeru u slobodu riječi platio je višestrukim prebijanjima pred njegovom radio stanicom, frakturama vilice, silnim kontuzijama i naprsnućima rebara. Ali, to je potpuno druga priča. Naprosto, moj drug voli životinje. Usvojio je čak i jedno siroče šimpanze i izdržava ga, na daljinu.
Kada je Piccolina legla na grudi njegove djevojke bila je potpuno usvojena i poveli su je sa sobom u Amsterdam. Prije toga morali su je vakcinisati, uz silne komplikacije napraviti joj pasoš (i životinje moraju imati pasoše!) plaćali su silne dadžbine, a gulili su ih gdje su god mogli. Na aerodromu su izvagali da mače koje stane u šaku jedne ruke ima više od pet kila (pa ni ris nije baš toliki?) samo da bi im što više naplatili. Ali, to nije važno. Piccolina, napuštena u Sarajevu, doselila je u Amsterdam i živjela je tamo na Kinkerstraatu, blizu pijace Ten Kate. U stanu su bile već dvije velike mačke (rođene Amsterdamke) ali su je prijateljski prihvatile. Piccolina je pomalo rasla i ispucavala nevjerovatnu energiju, mogla je sa poda doskočiti na vrh ormara i prevrnuti saksiju pedesetak puta težu od nje same. Jedno vrijeme Piccolina je živjela sretno djetinjstvo po krovovima iznad Kinkerstraata. Onda ju je nešto sastavilo, neka čudna bolest. Ličilo je na neku vrstu epilepsije, dobijala je napade, trzala se i pišala krv. Moj drug je odmah vodio veterinaru. Nisu bili sigurni šta je u pitanju. Onda su napadi učestali, krvavi trag vukao se po laminatu. Moj drug i njegova djevojka odnose Piccolinu u specijaliziranu kliniku za mačke, to košta, ali njih nije briga. Kada su čuli šta se zbiva, prijatelji sa posla skupili su nešto novca, da i oni pomognu. Već drugi dan na toj klinici Piccolina umire. Mom drugu i njegovoj djevojci kažu da macu mogu sahraniti u svom vrtu ako ga imaju, istina to nije baš po zakonu, ali svi to rade. A mogu je sahraniti i na groblju i daju im folder. Piccolinini posmrtni ostaci nisu išli kući već su pravo sa klinike prebačeni na groblje kućnih ljubimaca. To groblje je na Noordu, kako ja živim tu ponudio sam se da ih pokupim na pontu i odvezem tamo. To je bilo praktičnije, a i da ne budu sami, a sahrana je, ipak, sahrana.
Groblje je na jako lijepom mjestu, u selu, zelenilo i voda. Osoblje je pažljivo i sućutno, ali daleko od patetike. Vidio sam i krematorijum, za konje, uglavnom. Nije to izopačeno kao one neke slike koje sam vidio sa sličnih mjesta, u Americi, recimo, nema neprimjerenih spomenika, kičastih kipova rotvajlera ili sijamskih mačaka, nema povodaca ili ogrlica, nema stihova ispisanih u sjećanje na maltezerice ili rasne dorate. Nema, u stvari, ama baš nikakvih natpisa, pokoji cvijet na travi i to je to. Tu su lijepo uređene stazice, drveće, travnjaci su određeni koordinatama tek da se zna gdje čiji ljubimac počiva. Sve je, jednostavno i tiho, u skladu sa prirodom, kojoj i mi i pokojnici ovoga groblja podjednako pripadamo.
Kada sam tek stigao u Amsterdam, davno, još sredinom devedesetih, zbunjivalo me je neko čudno neprisustvo smrti. Kod nas, na Balkanu, uvijek te i svuda nešto opominje o prolaznosti ovoga života, gdje god pođeš vidiš neki grob, neku ploču, nešto posvećeno mrtvima, bez razlike - u sred grada, u parkovima, pored putova, na visoravnima ili u šumama. Krstovi, Davidovi štitovi, nišani i turbeta, zvijezde petokrake. Udovice umotane u duboku crninu. U ratu je bilo još strašnije, čak su i fudbalski tereni postajali groblja. Ovdje, čak ni crkve neće da bubaju u apokaliptička zvona, već sviraju lake melodije. Amsterdam je definitivno grad živih i za žive, njegova groblja su diskretna i skrivena, neprimjetna, negdje sa druge strane, baš kao i smrt koja se gotovo nikada i ne pominje, sem u reklamnim kampanjama posmrtnih osiguranja.
Tako je ovo i malo groblje u Kadoelenu, gotovo skriveno, neprimjetno, većini stanovnika nepoznato, postalo posljednje utočište jednom malom biću, Piccolini, koja je nekom čudnom igrom sudbine svoj neprimjetno kratki život započela na sarajevskom Marindvoru a dovršila daleko negdje u nakvašenom tlu amsterdamskog Sjevera.
I eto, ako nekoga nanese put, biciklistički ili šetački, do tog mjesta (za vozače – to je u okrugu izlaza S117, blizu McDonaldsa i teniskih terena) neka se sjeti da tu pored svih drugih bezgrješnih stvorenja, na parceli 51/52 – N, počiva jedna mala maca, izbjeglica iz Sarajeva.
SLAA, Amsterdam 2011, Acht schrijvers trokken Amsterdam-Noord in en schreven een verhaal over dit verrassende, mooie, lelijke, afwisselende stadsdeel. Met: Maartje Wortel, Thijs de Boer, Sanneke van Hassel, Anton Valens, Gerard van Emmerik, Rob de Graaf, Rob van Essen, Antonije Nino Žalica.